Jeannette:

“Als we elkaar echt ontmoeten, gebeurt er iets. Niet door wat ik doe, maar doordat we elkaar raken op een plek die dieper ligt. Daar waar het weten woont. Soms noem ik het spiritualiteit, maar dat woord kan ook afleiden. Het gaat niet om grote woorden. Het gaat om wat tussen mensen ontstaat als niets hoeft, als alles er mag zijn.”

“Mensen zeggen vaak dat ik door ze heen kijk. Dat ik ze kan lezen. Maar ik kijk niet door ze heen. Ik kijk vanuit mezelf. Vanuit een plek in mij die ik goed ken. En als je jezelf goed kent, kun je de ander ontmoeten.

Het verlangen om te begrijpen waar het over gaat, heb ik al mijn hele leven. Ik weet nog dat ik op de middelbare school een vriendinnetje had. Ze verbrak de vriendschap. Ze zei: jij doet altijd zo ingewikkeld. Je maakt me zenuwachtig. Maar ik wilde gewoon begrijpen wat de bedoeling was. Niet moeilijk doen, maar weten waar het echt over gaat.

Ik heb een droom, vaker. In die droom dwaal ik af. Ik neem een pad waarvan ik weet dat ik het niet moet doen. En dan kom ik mijn engel tegen. Die kijkt dwars door mij heen. Ik word klein. Heel klein. Niet onprettig klein, maar stil. Die zegt: hier hoor je niet te zijn. En dan ga ik terug. Razendsnel. En ergens in die droom ontstaat er iets, een antwoord misschien. Iets essentieels. En tegelijk weet ik ook: ik ga het vergeten. Misschien leeft het ergens in mij verder.

Er was een moment in het zwembad. Het water kwam tot net boven mijn borst, ideaal voor mij. Ik kon zo lekker uitlopen, bijna zweven. En ineens struikelde ik. Ik kreeg water en lucht tegelijk binnen. En ik dacht echt: ik verdrink. Maar ik kwam boven, hoestte, proestte, en opeens wist ik het. Dat zei die: Doorleef, doorwerk, doorstraal. Op dat moment kwam de droom weer terug.

Ik weet: het leven geeft je dingen. Een lichaam. Een geschiedenis. Dat is wat je doorleeft. Wat je ermee doet, dát is doorwerken. En als het je lukt om het dan ook te laten bestaan, zonder oordeel of verzet, dan ga je doorstralen. Het klinkt eenvoudig, maar het is werk.

‘Het verlangen om te begrijpen waar het over gaat, heb ik al mijn hele leven.’

Het oude valt uiteen, en het nieuwe heeft nog geen vorm. We staan in de ruimte tussen wat was en wat komen zal. Het is een plek van niet-weten, en toch blijven we. Zacht worden in de leegte, ruimte geven voor wat zich aandient. En in die stilte, in dat niet-weten, ligt de mogelijkheid voor iets nieuws.

Afscheid nemen vind ik moeilijk. Ik ben iemand die blijft. Ik bleef lang in het familiebedrijf, zelfs toen het niet meer klopte. Tot het klapte, met veel pijn en conflict. Zakelijk netjes geregeld, maar relationeel een bloedbad. Toch was het nodig. Soms gebeuren dingen die je zelf niet zou kiezen, maar die je wel bevrijden.

Mijn man Theo was mijn rustpunt. Geen prater, geen filosoof, maar wijs in eenvoud. “Zou het zo mogen zijn?” zei hij vaak. Met die zin gaf hij mij ruimte. Hij leerde me dat ik mocht zijn wie ik ben. En dat dat genoeg was.

In de laatste nachten lagen we hand in hand. Hij was niet bang. Hij lachte nog, vlak voor hij ging.

Ik ben vierenzeventig nu. En ik voel het in alles. Niet als last, maar als rijkdom. Alle leeftijden die ik ooit was, zijn nog bij me. Vier. Vierentwintig. Drieënvijftig. Ze leven in mij mee.

Wat ik geloof? Dat we ondergronds verbonden zijn. Zoals bomen via hun wortels. We lijken op onszelf te staan, maar we dragen elkaar. Vaak zonder het te weten.

Wat ik doe? Ik ben er. En dat is genoeg. Voor nu.”

> Terug naar Tussentijd